Bijgewerkt: 17 april 2025 | Leestijd: 5 minuten
Oudervervreemding en ouderverstoting. Desondanks lange doorlooptijden, beslissingen die niet tijdgebonden zijn en een gebrek aan handhaving van rechterlijke beslissingen. Het leidt in de beslissing van 13 februari 2025 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens L.D. v. Polen tot een schending van artikel 8 EVRM door de Poolse autoriteiten. Het is een zaak die duidelijk ook de richting toont aan Nederlandse familierechters en ‘ketenpartners’ als de Raad van de Kinderbescherming, GI’s, Veilig Thuis en Wijkteams wat bij ouderverstoting beter (cq niet) te doen.

Belang voor de Nederlandse praktijk rondom oudervervreemding en ouderverstoting

Deze uitspraak is na E.K. v. LATVIA van 13 april 2023 feitelijk een nieuwe oproep aan ook de Nederlandse overheid en de Rechtspraak om de doorlooptijden in zaken waarin contactverlies/ouderverstoting speelt nog eens stevig tegen het licht te houden, alsmede de effectiviteit van (deel/tussen) beslissingen en in te zetten hulpverlening.

Het hof beschrijft namelijk meerdere punten die ook in de Nederlandse situatie veel voorkomen cq gebruikelijk zijn, samengevat; kat uit de boom kijken en interventies inzetten waarvan op voorhand duidelijk is – of zou moeten zijn – dat de slagingskans laag is.

De vrijblijvendheid moet eruit. Zowel voor de binnen-ouder, de ouders gezamenlijk én professionele betrokkenen. Rechterlijke uitspraken moeten SMART zijn en de effectiviteit daarvan niet overlaten aan de bereidwillendheid van de binnen-ouder of de procedeer-bereidheid van de buiten-ouder, wat feitelijk alleen maar nog meer vertraging betekent. Rechters moeten in een vroege fase stevige drang en dwangmaatregelen inzetten om nakoming van rechterlijke uitspraken en herstel van het contact (en de band) te bewerkstelligen.

Deze uitspraak toont (opnieuw) hoe belangrijk het – ook volgens het EHRM – is dat rechters beoordelen/meewegen welke ouder de banden tussen het kind en de andere ouder het beste bevordert.

Een ‘standaard’ casus; één van velen

De casus zal als één grote herkenning lezen voor Nederlandse ouders die geconfronteerd worden met oudervervreemding en ouderverstoting. Traag en niet-doortastend handelen van de overheid/rechtspraak/Raad voor de Kinderbescherming leidt tot tijdsverloop dat feitelijk het contactherstel én het herstel van de band tussen het kind en de buiten-ouder verder op achterstand zet, zoals in deze uitspraak van Gerechtshof Amsterdam waarin het zelfs 10 jaar lang niet lukt om de omgang tussen een kind en een vader hervat te krijgen.

Hierna enkele highlights uit de uitspraak:

  • De doorlooptijden van de verschillende stappen – waaronder een onderzoek door het Family Consultation Centre (wat in Nederland de Raad voor de Kinderbescherming doet) – waren in de gerechtelijke procedure (te) lang (11 maanden tot de eerste eindbeslissing). Het hele proces zou uiteindelijk ongeveer 8 jaar duren.
  • Ook komt uit de casusbeschrijving naar voren dat i.c. de vader in eerste instantie samengevat niet-‘goed-genoeg’ werd bevonden (zie § 12) en dat er met de moeder samengevat ‘niet zoveel mis was’ (zie § 12) en dat werd geadviseerd om de moeder eenhoofdig ouderlijk gezag te geven.
  • De vader hield zich bovendien niet aan de omgangsbeslissing van de rechter (zie § 30) en vervreemde het kind (verder) van moeder (zie § 32), althans hield zich niet aan de plicht om de banden met de moeder te bevorderen (zie § 90). Hierdoor werden latere dwangmaatregelen (overdracht kind met de sterke arm) feitelijk ondermijnd (zie § 55).
  • Aan de instructie dat ouders een ouderschapstraject/therapie moesten gaan doen werd door de rechter initieel geen tijdslimitering verbonden (zie § 13 en § 58) en pas bijna 2 jaar daarna wel (zie en § 60).
  • Uiteindelijk gooide de rechter de handdoek in de ring door het hoofdverblijf van het kind naar de vader te verplaatsen en de ondertoezichtstelling te beëindigen (zie § 95). Uit nader onderzoek bleek vervolgens dat het inmiddels 12 jaar oude kind alle banden met de moeder had doorgesneden en dat het niet meer in het belang zou zijn om omgang af te dwingen (zie § 97). Ook werd de moeder het ouderlijk gezag ontnomen (zie § 98).

Schendingen door de Poolse autoriteiten die ook in Nederland gebruikelijk zijn

Voor het EHRM is er duidelijk sprake van een schending van de positieve verplichting door de Poolse autoriteiten die samenhangen met het recht op familieleven van de moeder volgens artikel 8 EVRM.

Artikel 8 lid 1 EVRM:
Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Hierna de belangrijkste overwegingen:

  • De rechter-in-eerste-aanleg had in overweging moeten nemen welke ouder het meest de relatie (lees: de band) tussen het kind en de andere ouder bevorderde (zie § 122).
  • De lange doorlooptijden hebben bijgedragen aan het uiteindelijk niet-realiseren van de terugkeer van het kind naar de moeder (zie § 124 en § 132). Dit betrof ook de trage/non inzet van dwangmaatregelen (zie § 126 en § 135). Dit is in veel gevallen tenslotte zo volgens het hof (zie § 140).
  • Er was een gebrek aan een vooruitziende blik bij de autoriteiten hoe dit alles zou gaan eindigen als geen (red: snelle/doortastende) stappen zouden worden genomen naar een soepel herstel van de band van het kind met de moeder. In het bijzonder omdat het bekend was bij de autoriteiten dat de vader niet meewerkte (zie § 128). Ook is er geen maatregel opgelegd waarbij de vader zelf ’therapie’ moest ondergaan (zie § 138). Tot slot, was de instructie aan de vader om samengevat de herontwikkeling van de band tussen de het kind en de moeder te bevorderen te laat gegeven (zie § 138).
  • Aan de hulp voor de ouders had door de rechter tevens een tijdslimiet moeten worden verbonden en ook een vorm van dwang (zie § 128).
  • De handelswijze van de autoriteiten waren niet ‘in het belang van het kind’ (zie § 133).

De conclusies van het EHRM over het handelen van de Poolse autoriteiten

Het hof concludeert dat:

  • Een gebrek aan samenwerking tussen gescheiden ouders op zichzelf geen omstandigheid is die de autoriteiten vrijstelt van hun positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM; het legt aan de autoriteiten eerder de verplichting op om maatregelen te nemen die de tegenstrijdige belangen van de partijen verzoenen, met inachtneming van het belang van het kind (zie § 143).
  • Ondanks van de aanwezigheid van een conflict tussen de vader en de moeder de autoriteiten de verplichting hadden om te zorgen voor de effectieve tenuitvoerlegging van de terugkeer (onderstreping o.z.) van het kind naar de moeder en vervolgens de omgangsregeling met de moeder, aangezien zij de publieke autoriteit uitoefenen en over de middelen beschikken om problemen die de uitvoering belemmeren te overwinnen.
  • De contactbeperking die de vader met zijn acties afdwong de autoriteiten de urgentie had moeten geven om de zaak snel te behandelen.
  • Ondanks dat niet kan worden gezegd dat de autoriteiten passief zijn geweest, de procedures gekenmerkt werden door een gebrek aan voortvarendheid en door lange en herhaalde vertragingen die aanzienlijke gevolgen hadden voor de familiesituatie. De tekortkomingen in het besluitvormingsproces en in de uitvoering van de gerechtelijke bevelen hebben uiteindelijk bijgedragen aan het volledig uiteenvallen van de relatie tussen de verzoekster en haar zoon.

Lees ook dit

Meer opinie

Contact ons voor hulp

We begrijpen voor welke opgave je staat, zowel juridisch als persoonlijk. Vijf dagen per week helpen we ouders zoals jij. Is procederen onvermijdelijk? Ontdek onze kostenbesparende 'litigation support'. Lees over:

Tijdens kantooruren bel 085‑3013044 of stuur een e-mail naar team@fiduon.nl. Een eerste kennismaking is kosteloos. Lees enkele klantervaringen. We zijn landelijk actief.