Bijgewerkt: 9 oktober 2025 | Leestijd: 6 minutenIn het kort: bij conflicten over omgang is een snel en onafhankelijk onderzoek, op initiatief van de rechter, cruciaal. Dat onderzoek moet zich niet alleen richten op de individuele opvoedkwaliteiten van elke ouder, maar vooral op hun houding tegenover elkaar én bijvoorbeeld of elke ouder zich aan de band-bevorder-plicht houdt. Een dergelijke diagnose maakt zichtbaar of het probleem ligt in de ouderlijke capaciteiten of in de onderlinge dynamiek. Die analyse bepaalt de koers: bij onwil of actieve tegenwerking is bemiddeling tot mislukken gedoemd en is duidelijke sturing noodzakelijk; bij communicatieproblemen kan bemiddeling juist vruchtbaar zijn. Alleen zo krijgt het kind snel wat het nodig heeft: twee betrokken ouders — of een daadkrachtige beslissing.
Een casus: herhaling van zetten
Een recente beslissing van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2025:18063) illustreert dit spanningsveld. Een vader probeert al jaren omgang te krijgen met zijn jonge dochter. De moeder weigert haar medewerking: zij zegt de vader niet te vertrouwen en vindt hem geen geschikte ouder.
Een eerder hulpverleningstraject bij Cardea is vastgelopen omdat de moeder de samenwerking beëindigde. De rechtbank verwijst opnieuw naar ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding. Ditmaal met een 'stok achter de deur': als de moeder het traject voortijdig beëindigt, moet het kind wekelijks één uur omgang hebben met de vader, op een openbare plek waar de moeder bij mag blijven.
De intentie van deze constructie is begrijpelijk: de rechter wil de moeder motiveren om mee te werken. Toch biedt de maatregel in de praktijk weinig garantie. De moeder kan het traject rekken of slechts minimaal meewerken zonder het formeel stop te zetten. Zo blijft de vader afhankelijk van haar bereidheid, terwijl het contact tussen kind en vader feitelijk nog steeds wordt verhinderd.
Ook is het de vraag tegen deze achtergrond hoe veilig die door moeder 'begeleide omgangen' werkelijk zijn en of ze niet juist meer voedingsbodem bieden voor controle en dwang door de moeder.
De logica en valkuil van bemiddeling
Rechters verwijzen in complexe omgangszaken vaak naar ouderschapsbemiddeling. Dat klinkt redelijk: via communicatie en begeleiding zouden ouders samen tot een oplossing komen die het kind ten goede komt.
De praktijk laat echter zien dat dit middel niet altijd passend is. Bemiddeling veronderstelt wil tot samenwerking. Als die ontbreekt, verwordt het traject tot een obligatoir voorportaal zonder uitzicht op resultaat.
Naast het oprecht streven naar harmonie spelen mogelijk andere motieven mee bij de keuze voor bemiddeling:
- Uitstel van een definitieve beslissing. Een rechterlijke uitspraak die omgang afdwingt of een ouder ongeschikt verklaart is ingrijpend. Doorverwijzing verschuift die verantwoordelijkheid tijdelijk naar de ouders.
- Dossieropbouw. Een mislukte bemiddelingspoging kan later dienen als bewijs dat alle minnelijke wegen zijn bewandeld.
- Procedureel evenwicht. Bemiddeling biedt de ouder die omgang tegenhoudt een legitiem platform voor voorwaarden of bezwaren. Het kan derhalve onbedoeld machtsongelijkheid bestendigen.
Deze benadering brengt reële risico's mee. Voor het opgroeiende kind is tijdsverlies schadelijk: de band met de andere ouder ontwikkelt zich niet vanzelf. Voor de ouder die een ontwikkelende band voor het kind wil, ontstaat een afhankelijkheidspositie. En voor het kind ondermijnt het langdurig uitblijven van duidelijkheid de rechtszekerheid die het familierecht juist behoort te bieden.
Het mensenrechtelijke perspectief
Wat in formele zin een zorgvuldige aanpak lijkt, is in materiële zin een beperking van het recht op familieleven (artikel 8 EVRM) van zowel het kind als de vader.
De moeder verhindert statusvoorlichting en omgang, en de rechter laat dat — zij het wederom tijdelijk — voortduren. Daarmee ontstaat een feitelijke inperking van het gezinsleven zonder dat een noodzaak in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM is aangetoond.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft herhaaldelijk geoordeeld dat staten niet alleen het recht op family life moeten respecteren, maar ook positief bevorderen. Uit zaken als Gluhaković/Kroatië, Kutzner/Duitsland en Ribić/Kroatië volgt dat autoriteiten tijdig en effectief moeten handelen om contactherstel te realiseren. Vertraging of passiviteit kan zelf een schending van artikel 8 EVRM opleveren.
In de zaak die diende bij Rechtbank Den Haag ontbreekt een reële contra-indicatie voor contact. De zorgen van de moeder berusten op wantrouwen, niet op concrete onveiligheid. Toch kiest de rechter voor een nieuw, langdurig hulpverleningstraject zonder harde termijn of dwangmiddel. Daarmee legitimeert de staat — via de rechter — feitelijk de voortgezette achterstelling van de dochter-vader-band.
Dat is problematisch, want het EHRM benadrukt dat autoriteiten moeten voorkomen dat een scheiding tussen ouder en kind "irreversible" wordt. Tijd is hier niet neutraal: ieder uitstel maakt herstel moeilijker.
De kinderrechter had daarom moeten toetsen of het langer laten voortduren van de beperking van contact noodzakelijk en proportioneel was, en of de gekozen maatregel ook daadwerkelijk effectief zou zijn. Die toets ontbreekt.
Het gevolg van het gebrek aan daadkracht is enerzijds dat de moeder door haar handelwijze de rechten van het kind en de vader kan blijven blokkeren. Anderzijds worden met het geven van een 'nieuwe kans' aan de moeder haar eerdere gedragingen feitelijk geframed als 'niet-ernstig-genoeg' terwijl artikel 8 EVRM een veel daadkrachtiger overheid vereist.
Naar een effectiever model: rechterlijke regie in fasen
Een alternatief is een gefaseerde rechterlijke SMART aanpak, waarin diagnose en handhaving centraal staan.
Fase 1 – Diagnose.
De rechter laat snel en gericht onderzoeken (bijv. via de Raad voor de Kinderbescherming of ambtshalve via een deskundigenbericht) of de weerstand van een ouder berust op reële zorgen of op onwil. Dat geeft helderheid over de aard van het probleem: veiligheid of onwil/onvermogen.
Fase 2 – Concrete verplichtingen.
Op basis van die diagnose legt de rechter specifieke en meetbare handelingen op. Niet: "werk aan communicatie", maar: "Binnen vier weken deelt de moeder het vastgestelde statusvoorlichtingsverhaal met het kind."
Fase 3 – Handhaving.
Aan het niet-nakomen van die handelingen worden duidelijke consequenties verbonden, zoals een dwangsom of het automatisch ingaan van een voorlopige omgangsregeling. Zo blijft de regie bij de rechter, niet bij de ouder die blokkeert.
Fase 4 – Bemiddeling over invulling.
Pas wanneer (de route naar) omgang (en/of gezag) vaststaat, heeft bemiddeling zin bij het hoe. Dan kan ouderschapsbemiddeling werkelijk bijdragen aan duurzame samenwerking, in plaats van het uitstellen van beslissingen.
Dit model voorkomt dat hulpverlening ook wordt ingezet als voorportaal om bewijs te vergaren waarom omgang niet in het belang van het kind zou zijn. Het waarborgt tijdigheid, rechtszekerheid en naleving van de positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM.
Conclusie
Ouderschapsbemiddeling is waardevol wanneer ouders bereid zijn samen te werken, maar ondoelmatig bij fundamentele weerstand tegen omgang. De uitspraak van Rechtbank Den Haag toont hoe langdurige doorverwijzingen kunnen ontaarden in passieve rechtsbescherming: de rechter beoogt zorgvuldigheid, maar versterkt onbedoeld de feitelijke inmenging van één ouder in het recht op familieleven van het kind met de andere ouder.
Een meerfasige regieaanpak, waarin de rechter eerst vaststelt of omgang in het belang van het kind is en daarna pas bemiddeling inzet over het hoe, sluit beter aan bij de eisen van artikel 8 EVRM en bij het uitgangspunt van voortgezet ouderschap.
Het kind heeft recht op duidelijkheid — niet op eindeloze trajecten. En het familierecht wint aan geloofwaardigheid wanneer de rechter niet slechts faciliteert, maar daadwerkelijk beschermt.
Meepraten?
Deelnemen aan discussie over dit onderwerp kan op Linkedin. Reageer je liever niet publiek via Linkedin, stuur dan een email naar team@fiduon.nl o.v.v. Ouderschapsbemiddeling in de knel: tussen ideaal en praktijk
Lees ook dit
- V&A: Ik heb ernstige zorgen. Toch de omgang nakomen?
- Opinie: Informele macht, formele schade: het (quasi) omgangsadvies van Veilig Thuis en artikel 8 EVRM
- Opinie: De familierechtspraak moet meer gezag krijgen
Meer opinie
Contact ons voor hulp
We begrijpen voor welke opgave je staat, zowel juridisch als persoonlijk. Vijf dagen per week helpen we ouders zoals jij. We zijn landelijk actief. Lees over:
- Onze aanpak.
- Diensten & kosten.
- Wanneer ons in te zetten.
- Hoe we waarde toevoegen t.o.v. een advocaat familierecht.
- Waarom ons in te zetten ook al heb je recht op een sociaal advocaat.
Is procederen onvermijdelijk? Laat ons opstelwerk verrichten. Lees over: 'litigation support'.
Tijdens kantooruren bel 085‑3013044 of stuur een e-mail naar team@fiduon.nl. Een eerste kennismaking is kosteloos. Lees enkele klantervaringen.